zaterdag 20 mei 2017

Steenuil

De steenuil (Athene noctua) is een klein gedrongen uiltje met felle gele ogen en witte wenkbrauwstrepen. De steenuil is de op een na kleinste uil in de Benelux. De kleinste is de dwerguil.

De steenuil is nog een talrijke broedvogel en staat daarom niet op de Rode Lijst

Het is een klein gedrongen uiltje van ongeveer 21 tot 27 cm lang en met een spanwijdte van ongeveer 55 cm. Het mannetje wordt ongeveer 180 gram, het vrouwtje wordt 200 gram. De steenuil heeft een platte kop met felle gele ogen, en heeft aan de bovenkant bruine veren met lichte vlekken.

Deze uil is ook overdag actief, en regelmatig zittend in een oude eik, knotwilg of op een weidepaaltje te zien. De vogel valt echter niet op doordat hij zo klein is. Hij maakt wel veel lawaai, van oktober tot februari is zijn roep te horen, een soort “koewie”, gekef en een wat langer “joeeek”. Het voedsel van de steenuil is aangepast aan zijn grootte, hij vangt wel muizen als hij kan, maar ook veel regenwormen, kevers en andere insecten en soms kikkers. Soms verrast de steenuil prooien die verrassend groot zijn ten opzichte van zijn eigen formaat, zoals ratten. Hij heeft verschillende jachttechnieken. Observeren vanaf een paaltje, over de grond lopen en rennen of jagen vanuit een lage vlucht.

 

Tussen 1980 en 1990 werd het aantal broedparen nog geschat op rond de 10.000 paar. Daarna volgde een scherpe daling, maar volgens SOVON stabiliseerde het aantal na 1996. Rond 2007 broedden er ongeveer 5500 tot 6500 paar in Nederland en 8000 paar in Vlaanderen. De soort is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse Rode Lijst gezet. De steenuil is in Vlaanderen nog een talrijke broedvogel en staat daarom niet op de Vlaamse Rode Lijst. De steenuil staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN.

Het aantal steenuilen in Nederland is sterk verminderd door veranderingen op het platteland. Woongebieden en industrieterreinen namen steeds meer ruimte in en de inrichting van het overgebleven platteland is grootschaliger geworden. Een deel van de achteruitgang is te verklaren door vermindering van nestelgelegenheid, bijvoorbeeld in oude schuren en hoogstamboomgaarden. Hagen en houtkanten zijn schaarser dan vroeger. Steenuilen worden ook relatief vaak slachtoffer van het verkeer.

vrijdag 19 mei 2017

Bergeend

De bergeend is vooral kustbewoner. Hij broedt in holen en voedt zich met (week)diertjes uit zachte slikbodems. De bergeend vertoont zich als broedvogel steeds vaker in het binnenland, langs de grote rivieren en andere slikrijke gebieden. In de mondingen van de Weser/Elbe en ook in delen van de Nederlandse Waddenzee, maakt bijna de gehele Noordwest-Europese populatie in het najaar de rui door.

Bergeenden broeden steeds vaker in het zuiden van Nederland

De bergeend (Tadorna tadorna) is een halfgans, een eendachtige watervogel die qua formaat tussen een gans en een eend in zit. De bergeend heeft een rode knobbel op zijn snavel (alleen bij mannetjes). De kop en de hals zijn zwart en zijn veren zijn wit met hier en daar een paar zwarte strepen. Verder heeft de bergeend een bruine band om zijn hals. De poten zijn vleeskleurig en de snavel rood. De bergeend is 55 tot 65 centimeter lang en 1 tot 1,5 kilogram zwaar. De spanwijdte van het mannetje bedraagt 115 centimeter, die van het vrouwtje 70 centimeter. De bergeend eet vaak wadslakjes, schaaldiertjes, insecten, visjes en wormen.


In een leegstaand konijnenhol wordt een nest van dons gemaakt. Daarin worden 8 tot 12 eieren gelegd. Het vrouwtje broedt deze 28 dagen uit terwijl het mannetje op wacht staat. De kuikens kunnen binnen 8 weken vliegen. Een verklaring voor de naam "bergeend" is dat de eend haar eieren verbergt[2]. De bergeend legt haar eieren bijvoorbeeld in konijnen- en andere grondholen.

Een jaar of tien werd de Bergeend vaak te zien in de provincie Zeeland, langs het IJsselmeer en op de Waddeneilanden, maar de laatste jaren broeden er steeds meer aan grotere waterplassen in het binnenland.

Scholekster

Scholeksters zijn stevig gebouwde, zwart-witte steltlopers die vaak aan de kust, maar ook algemeen in het binnenland worden aangetroffen. De snavel van de scholekster slijt hard maar groeit ook hard. Hij kan veranderen van vorm door het voedsel. Zo wordt de snavel puntiger als een scholekster in de zomer naar emelten en wormen prikt. Op het wad is zo’n snavel ook handig als je naar wormen prikt, maar in de winter eten veel scholeksters schelpdieren als kokkels. En dan wordt de snavel stomper, omdat ze hem gebruiken als beitel.

De scholekster (Haematopus ostralegus) is een zwart-witte steltloper uit de familie der scholeksters.

Onmiskenbaar. Zwart-witte stevige steltloper met lange oranjerode snavel en roze poten. In vlucht met opvallende witte vleugelstrepen en zwart-witte staart. Luidruchtig, roept schel "(te-)piet!".


Natuurgebieden, boerenland en bebouwing; ontbreekt alleen in bosrijke streken en kleinschalig cultuurlandschap. De verreweg hoogste dichtheden huizen in het westen en noorden van het land, vooral op kwelders maar meer regionaal ook in open polders met een afwisseling van gras- en bouwland. In het binnenland broedende scholeksters zijn doorgaans afwezig in het winterhalfjaar. Dan vooral in Waddengebied en Delta in grote groepen, op wadplaten.

Kustbroedvogels en overwinterende scholeksters vooral schelpdieren (nonnetjes, mossels, kokkels) maar ook wormen (zeepieren), krabben en garnalen. Op graslanden vooral regenwormen; ook emelten, insecten e.d. Zoekt voedsel op tast en op het oog. Gebruikt diverse technieken om schelpdieren open te krijgen; kan verschillen per individu, locatie, leeftijd en geslacht.

Grauwe vliegenvanger

De Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata) is een kleine, onopvallende zangvogel uit de familie van vliegenvangers (Muscicapidae). Het is de enige uit het geslacht Muscicapa die in Europa voorkomt. Het verenkleed is grijsbruin met een gevlekte kruin en een donkerbruine vleugeltekening zonder wit. Verder heeft de vogel een iets gestreepte borst.

Zijn zang is een laag en bescheiden geluid, als een knarsen van een rad.

Grauwe vliegenvangers komen tijdens het broedseizoen in heel Europa voor. Ze broeden in gevarieerde loofbossen, dorpen met oude bomen en kleinschalig agrarisch landschap. Het is een trekvogel die overwintert in tropisch Afrika. In Nederland arriveert de grauwe vliegenvangern in april/mei en in oktober zijn ze praktisch weer verdwenen.


De soort staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, maar als gevoelig op de Nederlandse Rode Lijst omdat de grauwe vliegenvanger sinds 1980 (en mogelijk al eerder) geleidelijk afneemt. Hoewel de vogel ook in Vlaanderen achteruitgaat, staat hij daar (nog) niet op de Vlaamse Rode Lijst.

maandag 15 mei 2017

Wielewaal

De wielewaal (Oriolus oriolus) staat bekend om zijn typerende zang. De Wielewaal zingt 'Dudeljo, Dudeljo'. Wielewalen zijn verborgen levende vogels die zich voornamelijk in de bovenste lagen van boomkronen ophouden.

De Wielewaal zingt 'Dudeljo, Dudeljo'

Ze zijn opvallend geel-zwart, 'tropisch' gekleurd, maar dat is een goede uitstekende camouflage voor omhoog kijkende mensen. Onze wielewaal is de enige vertegenwoordiger van de wielewalenfamilie die in de gematigde zone voorkomt. Volwassen mannetjes zijn geel van kleur met zwarte vleugels en staart. Onvolwassen vogels en vrouwtjes zijn minder fel gekleurd en hebben groenige bovendelen en vuilwitte onderdelen met fijne streping. Wielewalen hebben een rode snavel, die bij juvenielen vaal is. Houdt zich voornamelijk hoog in boomtoppen op en vaak alleen in een schicht te zien. Vliegt over lange afstanden in een licht golvende vlucht.

De wielewaal bewoont liefst vochtige, structuurrijke loofbossen; vaak zijn slechts een of twee boomsoorten dominant. Juist hier kunnen bladminnende insecten, waar wielewalen van profiteren, massaal voorkomen. Water in de buurt is een pre; rivierbegeleidende ooibossen, zoals je ze veel in Oost-Europa aantreft, vormen een ideaal habitat. Periodieke overstromingen zorgen er voor een gevarieerd bos qua leeftijdsamenstelling en structuur (maar niet qua soortsamenstelling) waarbij verschillende successiestadia naast elkaar worden gevonden.

Voornamelijk nachtvlinders en rupsen, maar ook fruit, zoals bessen. Legt eieren vanaf mei. Heeft 2, bij uitzondering 2 legsels van meest 3-5 eieren. Het buidelvormige nest bevindt zich goed gecamoufleerd hoog in de boom. Grootbladige populieren zijn in Nederland populair. 'Mantelzorg' is onder wielewalen heel gewoon; jongen van het vorige jaar helpen bij het uitbroeden en voeden van jongen van de nieuwe generatie. Vooral in open gebieden, waar relatief grote afstanden worden afgelegd om voedsel te vinden, komt dit bijzondere gedrag veel voor.

zondag 14 mei 2017

Tuinfluiter

Ik meende deze kleine zangvogel als eens gehoord te hebben, maar nu heb ik er ook nog foto's van maken. Hoewel dat dit vogeltje mij meteen aan de Tuinfluiter deed denken, leek mij het te mooi om waar te zijn. Na de aanmelding op Waarneming.nl kreeg ik de bevestiging dat het inderdaad een Tuinfluiter betreft.

De zang bestaat uit zachte tonen en lijkt nog wel het meest op een versneld afgespeelde opname van een merel. Zang lijkt op die van zwartkop, maar mist de heldere fluittonen.

De tuinfluiter (Sylvia borin) is een zangvogel uit de familie van zangers (Sylviidae). Het verenkleed van deze 14 cm grote vogel bestaat uit een bruine bovenzijde en een licht geelbruine onderzijde. Verder heeft de vogel een ronde kop met een korte bruine snavel en grijsbruine poten. De tuinfluiter komt algemeen voor in Nederland. De tuinfluiter is verwant aan de zwartkop en heeft een deels vergelijkbare zang. Houdt zich veelal op in struikgewas en is moeilijk te zien, maar vaak goed te horen.


De tuinfluiter is net zo groot als de koolmees. Hij is bruingrijs op de rug en grijswit op de buik en heeft grijze poten. Meest opvallende is de grijze vlek in zijn hals en de korte stompe snavel. Laat zich niet snel zien, maar is wel vaak te horen. De zang wordt vaak gekarakteriseerd als een 'snelle merel' en lijkt soms verwarrend veel op de zwartkop, maar mist de heldere luide tonen. Het geluid bestaat uit zachte tonen en lijkt nog wel het meest op een versneld afgespeelde opname van een merel. Zang lijkt op die van zwartkop, maar mist de heldere fluittonen.

De Tuinfluiter leeft op plaatsen waar bomen en struiken volop aanwezig zijn: bossen, bosranden en houtwallen. Hij houdt zich bij voorkeur op aan de rand van open plekken. In stedelijke gebieden in parken en tuinen bevindt hij zich vooral in de dichte ondergroei. Ze voeden zich met insecten (vooral bladluizen) en hun larven tijdens broedperiode, fruit en insecten in de rest van het jaar.

De Nederlandse tuinfluiter trekt tussen juli en oktober over een breed front naar het zuiden. Tuinfluiters uit landen zoals Duitsland, Polen en Scandinaviƫ passeren dan ook ons land. De tuinfluiter gaat via Frankrijk, Spanje en Portugal naar Afrika, waar hij ten zuiden van de Sahara overwintert. De overtocht naar Afrika verloopt grotendeels via de Straat van Gibraltar. Eind april is de Nederlandse tuinfluiter weer terug. Nachttrekker.

Tapuit

De tapuit (Oenanthe oenanthe) is een zangvogel uit de orde Saxicolinae en behoort tot de familie Muscicapidae (Vliegenvangers). In Nederland is de tapuit een schaarse broedvogel in de duinen en zandverstuivingen. De aanwezigheid van de tapuit in de Brabantse Kempen wijst er op dat deze vogel hier ook gedijd.

De Tapuit in de berm van een zandweg, op zoek naar insecten.

Deze vogels hebben een opvallende staarttekening die uit een zwart T-patroon en witte basis bestaat. Deze kenmerken vallen vooral in de vlucht op. Volwassen mannetjes hebben een grijze of grijsbruine rug en een witte of lichte wenkbrauwstreep. Mannetjes in broedkleed hebben een asgrijs gekleurde kruin, rug en mantel en hebben op de kop een zwart masker met een witte wenkbrauwstreep. Ze hebben korte en dunne, zwarte snavels, zwarte vleugels, zwarte poten en een geelbeige borst. Vrouwtjes hebben grijsbruine bovendelen en beige onderdelen. De vleugels en oorstreek zijn donkerder en de wenkrauwstreep is beige. Onvolwassen vogels en mannetjes lijken in het najaar sterk op vrouwtjes. De lichaamslengte bedraagt 14,5 tot 15,5 cm, het gewicht 17 tot 30 gram en de spanwijdte 26 tot 32 cm.


De tapuit is een insecteneter die op de grond foerageert, bijvoorbeeld op kort grasland. Het voedsel bestaat uit kevers, rupsen, spinnen en sprinkhanen. Als het gras te hoog staat kan de tapuit door zijn ranke bouw niet goed uit de voeten om insecten te vangen. Een legsel bestaat meestal uit 5 tot 6 lichtblauwe eieren, die in 14 dagen worden uitgebroed. Slechts 80% van de eieren komt uit en gemiddeld worden slechts 3,3 jongen per jaar grootgebracht. Een oorzaak wordt gezocht in gifstoffen die tapuiten via het voedsel opnemen.

In Nederland is de tapuit een schaarse broedvogel in de duinen en zandverstuivingen. De soort broedde vooral op de Waddeneilanden en in mindere mate in de duinen van Noord-Holland en Zuid-Holland. De aanwezigheid van de tapuit in de Brabantse Kempen wijst er op dat deze vogel hier ook gedijd. Door het intensieve gebruik van de grond in Nederland voor onder andere bebouwing, landbouw, bosaanplant, etc. is de hoeveelheid oppervlakte die geschikt is als broedgebied voor de tapuit enorm afgenomen. Door atmosferische stikstofdepositie zijn er steeds minder schrale open, zandige plekken die onmisbaar zijn voor de tapuit. Er wordt geprobeerd om woeste gronden te behouden en de duingebieden in stand te houden. Ook de afname van het aantal konijnen en dus oude konijnenholen waar de tapuit graag in broedt, vormen een probleem.