zaterdag 27 januari 2018

Zwarte ooievaar

De zwarte ooievaar (Ciconia nigra) lijkt op de witte ooievaar, maar is bijna geheel zwart en houdt er een veel meer verborgen leefwijze op na. De zwarte ooievaar is een grote vogel (90 tot 105 cm lang) met rode poten en snavel. Hij verschilt van de gewone, witte ooievaar doordat hij een geheel zwarte kop en vrijwel geheel donkere vleugels heeft. De spanwijdte is 173 tot 205 cm. De vogel is gemiddeld iets kleiner dan de witte ooievaar.

De Zwarte ooievaar tijdens de vogeltrek.

Het broedgebied strekt zich uit van Denemarken dwars door Europa en Midden-Azië tot aan de Grote Oceaan tussen de breedtegraad van 60° en het steppegebied. De vogel is in deze zone echter een schaarse voorkomende broedvogel. Daarnaast zijn er geïsoleerd voorkomende populaties in Turkije, de Kaukasus, Afghanistan en Korea en verder in zuidelijk Afrika. Anders dan zijn verwant de witte ooievaar, bestaat het leefgebied van de zwarte ooievaar uit bos met open plekken. De zwarte ooievaar leeft onopvallend in dicht, gemengd bos langs stromend water of in de buurt van poelen en plassen met dichte begroeiing, vaak in heuvelachtig gebied.

Zwarte ooievaars zijn trekvogels die grote afstanden kunnen afleggen. In Zuid-Afrika worden zij vaak tezamen met de wat kleinere, ook grotendeels zwarte Abdims ooievaar aangetroffen. n Noord- en Midden-Europa komt is het een regelmatig voorkomende broedvogel, vooral oostelijk van de lengtegraad van 11 tot 13°. Westelijk daarvan is de vogel veel schaarser, behalve de populatie op het Iberisch schiereiland (die standvogel is) en op sommige plaatsen in de Belgische Ardennen en in Frankrijk.

In Noord- en Midden-Europa komt is het een regelmatig voorkomende broedvogel, vooral oostelijk van de lengtegraad van 11 tot 13°. Westelijk daarvan is de vogel veel schaarser, behalve de populatie op het Iberisch schiereiland (die standvogel is) en op sommige plaatsen in de Belgische Ardennen en in Frankrijk.

Indische gans

De Indische gans (Anser indicus) is een gans die zijn oorsprong kent in Centraal-Azië en in Europa leven als verwilderde populaties, sinds exemplaren uit gevangenschap zijn ontsnapt. Het eerste gedocumenteerde broedgeval in het wild in Nederland vond plaats in 1977. Daarna gebeurde er weinig tot in 1986. Tussen 1986 en 1999 steeg het aantal broedparen tot 60 - 80 paar. Het gebied met de meeste broedende vogels ligt langs de Lek (rivier) tussen Hagestein en Culemborg. In de winter komen zij in een veel groter gebied binnen Nederland voor, mogelijk aangevuld met verwilderde Indische ganzen uit andere Europese landen.

De Indische gans is een exoot die in de wintermaanden regelmatig te zien kan zijn bij vennen en plassen.

De gans is 68 tot 78 cm lang, dat is zo groot als een toendrarietgans, maar deze gans oogt niet grauwbruin, maar zeer lichtgrijs en lijkt in vlucht zelfs grotendeels wit. Van dichtbij is te zien dat de gans een zwarte hals heeft (alleen van achter) en een donkere streep die tot halverwege de kruin loopt, met twee dwarsstrepen, waarvan de bovenste loopt tot aan het oog. Poten en snavel zijn geel en de snavel is relatief klein.

Deze gans is een van 's werelds hoogst vliegende vogels. De hoogst waargenomen vliegende gans, vloog op 7290 m hoogte. Bij een wetenschappelijke test van de Britse universiteit van Bangor, waarbij op 91 Indische ganzen een gps was bevestigd, bleek dat de meesten onder de 5500m hoogte blijven.

Omdat dit dier zo hoog over de Himalaya vliegt, heeft het een aantal bijzondere aanpassingen aan de lage luchtdruk en de koude op grote hoogte. Daardoor heeft de Indische gans een iets groter vleugeloppervlak dan andere ganzen van hetzelfde gewicht. Verder is aangetoond dat zij bij lage zuurstofgehaltes, efficiënter zuurstof kunnen opnemen. Het hemoglobine van hun bloed heeft een hogere zuurstofaffiniteit dan die van de andere ganzen. Verder zijn ze in staat om het warmteverlies te beperken.