
De Sijs is een Jaarvogel. Het is een vrij schaarse broedvogel, maar tijdens de vogeltrek en in de winter kunnen ze in zeer grote aantallen gezien worden.
De verspreiding strekt zich uit van de naaldboszone van Noord-Europa en in bossen op berghellingen in Midden- en Zuid-Europa, van Groot-Brittannië en Ierland tot Sakhalin in het Midden-Oosten. In het noorden komt de sijs voor tot ongeveer 70 graden noorderbreedte. Voedsel- en broedbiotoop: Naald- en gemengde bossen, met een voorkeur voor sparrensoorten. Het nest wordt meestal in een naaldboom gemaakt, zelden in een berk, meestal op vrij grote hoogte en aan de 'buitenkant' van een tak.
Vanaf half maart gaan de Sijsjes aan de slag met het zoeken van een partner en het bouwen van een nest. Ze broeden niet in kolonies. Zolang ze in kolonies worden gezien zijn ze nog niet aan het broedseizoen begonnen. Als ze daar wel mee zijn begonnen, gaan ze voor twee legsels per jaar, en leggen dan drie tot vijf eieren, soms twee tot zes.
Opvallende kenmerken: bont kleed met zwart, geel en en donkergroen en veel streping. Ze foerageert vaak in groepen in boomtoppen en hangt vaak acrobatisch aan dunne twijgjes.
Vleugels van de 11 - 12,5 cm grote vogels zijn zwart met contrasterende gele vleugelstreep en de korte, gevorkte staart heeft ook gele staartzijden. De achterflanken zijn zwaar gestreept. Mannetjes hebben een zwarte kruin en bef en de stuit, wenkbrauwstreep en borst zijn ongestreept geelgroen. Bij vrouwtjes is de kruin grijsgroen en zijn de borst en stuit diffuus gestreept en geelwit van kleur. De snavel is kegelvormig, spits.