dinsdag 24 januari 2017

Wintertaling

Wintertalingen zijn kleine eenden die vooral in open gebieden met een moerassig karakter leven. Met de kop onder water verzamelen ze kleine waterdieren en plantaardig materiaal. In de winter verblijven wintertalingen in grote groepen in ons land. Als broedvogel gaat het de soort niet voor de wind; de aantallen namen af ten gevolge van verdroging en veranderingen in de leefgebieden.


Het mannetje valt op door kastanjebruine kop en donkergroene vlek rond het oog, die doorloopt tot het achterhoofd. Het lichaam is grijs met een horizontale witte streep en een gespikkelde borst. De staart is zwart met gele zijden. Vrouwtje lijkt op vrouw zomertaling, maar de spiegel is glanzend groen.

De wintertaling broedt op de grond, goed verscholen in de vegetatie. Broedt van midden april tot juli en heeft dan doorgaans één legsel van vijf tot zestien eieren. Bij verlies van het eerste legsel kan een vervangend legsel worden gestart. De wintertaling geeft de voorkeur aan ondiep, rustige, waterrijke gebieden met een welige begroeiing van de oevers, zoals kleine zoetwatermeren en langzaam stromende rivieren. Tijdens de winterperiode blijft de wintertaling trouw aan hetzelfde habitat, alleen wijkt hij dan ook weleens uit naar de kustgebieden. Ook daar zoekt hij plekken met voldoende begroeiing op, zoals getijdekreken en de rivierdelta. Veel in natte uiterwaarden en ondergelopen graslanden.

Wintertalingen zoeken hun voedsel door het wateroppervlak te filteren en door te grondelen. Gedurende het broedseizoen heeft deze eendensoort een voorkeur voor dierlijk materiaal, zoals wormen, insecten en kreeftachtigen. In de winter worden vooral zaden van waterplanten, grassen en landbouwgewassen gegeten.

Noordelijke populaties trekken ver, terwijl zuidelijker populaties het hele jaar op dezelfde plek blijven of over kleine afstand trekken. In oktober trekt de wintertaling richting Middellandse zee en midden- en oostelijk Afrika. Eind februari wordt met de tocht terug naar het noorden van Europa begonnen.

De aantallen wintertalingen in ons land verschillen sterk per jaar, afhankelijk van het winterweer, maar ook de geschiktheid van verblijf- en foerageergebieden. Neemt vanaf 1990 als broedvogel af, met minder dan 5 % per jaar.