maandag 14 maart 2022

Appelvink

De appelvink (Coccothraustes coccothraustes) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae). De vogel kan 18 cm groot worden en heeft een zeer stevige, driehoekige snavel waarmee zelfs kersepitten kunnen worden gekraakt. Ook de kop en hals zijn dik. De kop is geelbruin, de rug en schouders zijn warmbruin. De nek is grijs en de stuit is grijsgeelbruin. De staart is donkerbruin, de snavel is loodblauw en de poten lichtbruin.


De Appelvink kwam weer een kijkje nemen

Ondanks zijn grootte, is de vogel lastig waar te nemen voor mensen die het geluid niet goed kennen. De vogel houdt zich meestal nogal heimelijk op, hoog in de bomen. Het geluid is een luid 'tsik' dat een beetje lijkt op dat van een roodborst. Aan het eind van de winter en in het vroege voorjaar, als de bomen nog kaal zijn, wordt deze vink het meest gezien. Het voedsel bestaat uit pitten, beukennootjes, bessen, zaden en soms ook insecten. Zang is onopvallend. Zacht, ritmisch en doorspekt met kenmerkende roepen en kwelende klanken. Roep in zit en in vlucht een luide, explosieve tik, roodborstachtig; vaak ook merelachtig, hoog "tsiii".


De vogel nestelt meestal hoog in bomen dicht tegen de stam aan en soms in struiken. Het nest is vrij klein en plat. De binnenzijde is gevoerd met veertjes en pluisjes. De broedperiode loopt van april tot en met juni. Een legsel bestaat uit 4 tot 5 grijsgroene tot blauwe eieren met donkerbruine vlekjes.

De Juveniel, een jonge vogel die nog in jeugdkleed tooit, wijkt sterk af van de kleuren van de adult.

De appelvink komt voor in boomgaarden, parklandschappen, loofbossen en gemengde bossen en in parken en tuinen. De appelvink was in de jaren 1930 nog een vrij zeldzame vogel in Nederland. Door veranderd bosbeheer en ook door invasies (waarschijnlijk uit Midden-Europa) in 1940/41, 1969/70 en 1985/86 nam het aantal appelvinken in Nederland sterk toe. Op de Veluwe in de periode 1980-1987 met een factor 4 en in het zuidwesten van Drenthe tussen 1985 en 1995 met een factor vijf. Verder werd Flevoland gekoloniseerd toen daar de bossen een geschikt formaat kregen en dankzij de aanplant van wilde zoete kers.

Volgens SOVON bereikte het aantal broedparen in Nederland rond 1996 een hoogtepunt en daalde daarna dat aantal weer. Rond 2002 broedden er nog ongeveer 9000 paren in Nederland. De belangrijkste gebieden zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, de Achterhoek, Twente, Drenthe en Zuid-Limburg. Maar ook buiten deze streken broeden appelvinken.