woensdag 10 juni 2015

Grauwe gans

De Grauwe gans (Anser anser) is in Nederland meest voorkomende vertegenwoordiger, en het prototype, van de groep van de grijze of grauwe ganzen. Alle ganzen behoren samen met de eenden en zwanen tot de familie Anatidae. Tijdens de vogeltrek vliegen grauwe ganzen in een V-vorm, waarbij ze het bekende schor klinkende gak-gak roepen. Van deze soort stamt de tamme Anser anser domesticus af.


De grauwe gans is een grote grijze watervogel met roze poten. Hij heeft zwarte vlekjes op de buik. De kop is lichtgrijs, de voorvleugel is grijswit. De snavel kan roze (oostelijke ondersoort, Anser anser rubirostris) of oranje (westelijke ondersoort, Anser anser anser) zijn. Het is een herbivoor. Het is een zogenaamde deeltrekker. Sommige vogels trekken weg, sommige blijven in het broedgebied en in Nederland komen 's winters grauwe ganzen uit Noord-Europa. De lichaamslengte bedraagt 75 tot 90 cm en het gewicht 3 tot 4 kg.

Tijdens de rui waarin de gans niet vliegen kan, zoekt de gans een goed heenkomen in rietlanden. Ze kunnen dan zo veel riet (vooral de wortelstokken van het riet) consumeren dat de verlanding door riet wordt tegengegaan. De Oostvaardersplassen waren in eerste instantie vooral gedacht als ganzenreservaat. In het Verdronken Land van Saeftinghe foerageren 's winters jaarlijks tienduizenden grauwe ganzen op de knolletjes van zeebies. Hierdoor worden monotone zeebiesvegetatie terug gezet in de successie en maken zij (tijdelijk) plaats voor soortenrijkere vegetaties.

De gedomesticeerde variant van de gans is eveneens de Anser anser, maar dan met de toevoeging domesticus. Deze boerengans is normaal gesproken geheel wit. Ganzen worden gehouden voor de gezelligheid, voor bewaking, voor de sier, om hun eieren en vlees. Het vlees is rood en lijkt op biefstuk. De afgelopen decennia hebben veel boeren hun ganzen laten verwilderen, met als gevolg dat men nu in het wild witte en grijsbruine varianten door elkaar aantreft. De aantallen van deze gekleurde varianten, die door kenners 'soepganzen' worden genoemd, vormen gemiddeld 3,3% (0,9 tot 5,6%) van de totale aantallen waargenomen grauwe ganzen. Wanneer er in de landbouw schade door ganzen ontstaat, kan onder bepaalde omstandigheden een vergunning voor afschot aangevraagd worden.

Rond 1910 is de grauwe gans als broedvogel in de Benelux uitgestorven. Alleen in de winter waren er grauwe ganzen die afkomstig waren uit Noordwest Europa. In de periode 1910 tot 1950 waren er alleen incidenteel broedgevallen in Friesland. Rond 1950 kwam hij terug met de ontwikkeling van de IJsselmeerpolders, waar de vogel broedde in uitgestrekte rietmoerassen. In 1971 waren daar tien broedparen. Nadien begon de grauwe gans ook te broeden in het Nederlandse rivierengebied en in Vlaanderen (het Zwin) en geleidelijk op steeds meer geschikte plaatsen. Rond 1975 waren er in Nederland al 100 tot 150 broedparen, in 1982 250 paar, in 1990 1250 paar. Daarna bleef de populatie groeien, sinds 2000 zelfs met 19% per jaar. Lange tijd was het de broedvogel die het snelst in aantal toenam. In 2005 schatte SOVON de broedpopulatie op 25.000 paar.

De aantallen overwinterende grauwe ganzen zijn ook spectaculair gestegen. Het gemiddelde aantal overwinteraars in 2000 was 50.000 exemplaren, in het seizoen 2009/10 naderde dit gemiddelde de 200.000. In november 2010 lag het maximum aantal aanwezige wintergasten rond de 487.000.