dinsdag 9 juni 2015

Kleine zwaan

De Kleine zwaan (Cygnus bewickii) is de kleinste van de drie soorten zwanen die regelmatig in Nederland en België voorkomen. De soort is nauw verwant aan de fluitzwaan, uit Noord-Amerika, en wordt ook wel als een ondersoort van deze soort beschouwd: Cygnus columbianus bewickii. Kleine zwanen broeden 's zomers op de Russische toendra. In de winter komen ze met duizenden naar onder andere Nederland om daar te overwinteren.


Kleine zwanen verschillen van de knobbelzwaan onder andere door hun grootte. De kleine zwaan wordt zo'n 127 centimeter, en de knobbelzwaan wel 150 centimeter (snavelpunt tot staart). Kleine zwanen hebben bovendien geen knobbel bovenop de snavel, en de vlek op de snavel is geel, in tegenstelling tot de oranje kleur die een groot deel van de snavel van de knobbelzwaan heeft. Van de wilde zwaan, die even groot is als de knobbelzwaan, verschilt de kleine zwaan behalve door het formaat ook doordat de gele vlek op de snavel van de wilde zwaan groter is, en naar voren in een punt uitloopt; de gele vlek van de kleine zwaan is kleiner, aan de voorkant afgerond, en loopt niet zo ver naar voren door.

Kleine zwanen foerageren soms met honderden tegelijk op graslanden. 's Avonds is hun roep te horen als ze van de voedselplek naar een veilige slaapplek vliegen. Zo'n plaats is vaak een meer of afgesloten natuurgebied dat 's nachts voldoende veiligheid biedt. Kleine zwanen zijn vanaf oktober tot maart te zien in Nederland.

Kenmerken
Kleur: wit, snavel is zwart-geel
Geluid: melodieus hoge tonen "klioe-kloeie"
Voedsel: gras, toendramossen en waterplanten.
Lengte: ongeveer 120 cm.
Spanwijdte: ongeveer 180 cm.

Verspreiding en leefgebied
De kleine zwaan broedt op de toendra's van Eurazië vanaf het schiereiland Kola tot ongeveer de monding van de rivier de Kolyma in Oost-Siberië. In de herfst trekken de zwanen over de Witte Zee en de Oostzee naar het zuiden, waarna ze overwinteren aan de Noordzeekunst van Duitsland, Nederland, Groot-Brittannië en Ierland. Groepen die oostelijk broeden hebben ook overwinteringsgebieden aan de Kaspische Zee, het Aralmeer en de kusten van Oost-Azië.

De broedgebieden zijn de moerassige delen van de arctische toendra, vooral stukken in de buurt van stromend water en met een weelderige vegetatie.