De putter komt oorspronkelijk voor langs de zonnige randen van vochtige loofbossen. Nog niet zo lang
geleden zijn putters begonnen zich aan te passen aan door de mens gemaakte landschappen, zoals boomgaarden
en parken. De belangrijkste voorwaarde voor de aanwezigheid van putters is een rijke vegetatie met veel
composieten (distels, paardenbloemen). Deze planten produceren de zaden waarvan de putter vrijwel geheel
afhankelijk is. Alleen de jongen krijgen tijdens hun groei ook veel insecten. Deze bevatten de voor de
groei zo belangrijke eiwitten.
De vink is een Jaarvogel. Vrij talrijke broedvogel; doortrekker en wintervogel in (vrij) groot aantal.
De Putter is te vinden van zuidelijk Fenno-Scandinavië tot in Noord-Afrika, en oostwaards tot ongeveer 96
graden oosterlengte (het Himalaya-gebergte). Spanje, Frankrijk en Portugal zijn verantwoordelijk voor de
grootste aantallen putters, maar de soort is zeer regelmatig verspreid over alle Europese landen -
uitgezonderd de noordelijke staten.
Het biotoop bestaat uit boomgaarden, bos, buitengebied, cultuurlandschappen, park en tuin, struweel,
weiden (kleinschalig). De putter leeft in tamelijk open gebieden met bomen en struiken, in bosranden, in
parklandschappen, heggen, boomgaarden en tuinen. Het nest wordt in een struik gemaakt, in een vork van
een stam of tegen de stronk van een boom. De Putter eet voornamelijk zaden van planten als distels,
zonnebloemen en paardebloemen. Eet daarnaast ook soms insecten en bezoekt af en toe voedertafels.
Er bestaan vermoedens dat in Nederland broedende putters (gedeeltelijk) wegtrekken naar Zuidwest-Europa,
maar ringonderzoek heeft hierover nog geen uitsluitsel gegeven.
De Putter heeft een opvallend rood gezicht, zwart-witte kop en gele vleugelstreep. Gedragvaak in groepen
aan het foeragerenKleedOpvallend kleed met een rood gezicht en een verder zwart met witte kop. De vleugels
zijn zwart met een brede gele vleugelstreep, de stuit is wit en de staat is zwart met witte vlekken.
Bovendelen zijn verder bruin en de onderdelen wit. Formaat / lengte 12 - 13,5 cm. SnavelSpitse en vrij
lange kegelvormige snavel. De poten zijn vleeskleurig.
Het lijkt erop dat de putter profiteert van allerlei veranderingen in het landschap die door de mens zijn
veroorzaakt. Zo is de omschakeling van hoogstam- naar laagstamboomgaarden voor de putter waarschijnlijk
gunstig geweest. De toegenomen hoeveelheid wegbeplanting en minder maaien van bermen is bovendien gunstig
voor putters.
Snoei uitgebloeide compositen (distels, asters, margrieten en dergelijke) niet af wanneer deze in het
vroege najaar uitgebloeid raken. Putters zullen het gehele najaar en de winter een mogelijk bezoek aan uw
tuin brengen wanneer er voldoende van deze zadenrijke planten staan. De wintervoeding bestaat uit zaden,
vetbollen en pindanetjes.